-
1 flank
n. flank--------v. flankerenflank1[ flængk] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:〈 rugby〉 a flank forward • een halfback, een halfspeler————————flank2II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 flanked by/with trees • met bomen erlangs/omzoomd -
2 turn the flank of
-
3 umgehen
umgehen1♦voorbeelden:3 mit einem Gedanken, Plan umgehen • met een idee, plan rondlopen————————umgehen2
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Нидерландский